Door weer en wind III

Het achttiende-eeuwse reisdagboek van een kapiteinszoon

De kapiteinszoon Nicolaas Abraham van Rijneveld (1766-1849) was tussen 1783 en 1786 aan boord van de Noordholland, het linieschip dat onder gezag stond van zijn vader, kapitein Daniël Jan van Rijneveld (1742-1795). In het eerste deel van dit blog introduceerde ik het gepubliceerde reisdagboek van Nicolaas, Reize naar de Middelandsche Zee (1803), en in het tweede deel beschreef ik de reisroute van de Noordholland. Centraal in dit deel staat Nicolaas’ uitstapje naar Pisa.

Op zaterdag 11 december 1784 begaf Nicolaas zich ‘in het gezelschap van nog drie Heeren’ van Livorno naar Pisa. (Van Rijneveld 1803: 84) Ze vertrokken in een koets die werd getrokken door vier paarden. Volgens Nicolaas was het een fijne rit: het pad was bestraat en rijk aan vruchtbomen, en het gezelschap had uitzicht op akkers, landerijen, wijnranken en ‘boeren-wooningen’. Na ruim een uur rijden pauzeerden ze bij een ‘boeren-herberg’ midden in een bos, waar de paarden water konden drinken en de heren een monnikenklooster spotten. (85) Na deze korte tussenstop stapten ze weer in de koets; twee uur later bereikten ze Pisa.

Gezicht op Pisa in vogelvluchtperspectief. Bron: (toegeschreven aan) Wenceslaus Hollar, 1693-1717, Rijksmuseum Amsterdam.

Nicolaas genoot van de stad. De straten waren er ruim, recht en luchtig – ‘in den Italiaanschen smaak’. De stad werd omringd door hoge muren met poorten in de stijl van de klassieke oudheid. Vanwege de fraaie klassieke bouwwerken die de stad rijk was bestempelde Nicolaas Pisa als ‘vermaard en aanmerkenswaardig’. Hij merkt op dat er weinig volk was in de stad en wijkt vervolgens uit over de stadsgeschiedenis. Zo beschrijft hij een brug waarop jaarlijks het ‘Bruggespel’ werd gehouden. Dit betrof ‘nog een overblijfsel der Heidensche schermspelen of Romeinsche kampgevechten’. Het Bruggespel was kort voor Nicolaas’ bezoek aan Pisa afgeschaft door de hertog, vanwege de gevaren ervan. (85-87) 

Het gezelschap verbleef in ‘de Husaar, een der voornaamste Logementen, alwaar [zij] ook goede bediening en tafel vonden’. (88) Na hun lunch aldaar bezochten ze een Toscaanse edelman, graaf Catanti, die niet alleen met een Nederlandse vrouw was getrouwd maar het land ook zelf had bezocht. Het gezelschap was dan ook aangenaam verrast toen ze zijn huis betraden – dat was namelijk ingericht naar Hollandse wijze, aldus Nicolaas. 

De volgende dag kregen ze een rijtuig van de graaf mee om in de ochtend naar de badhuizen in een dorp net buiten Pisa trekken. De houten badhuizen waren aan het paleis van de groothertog gebouwd. In de rechtervleugel bevonden zich het marmeren bad van de groothertog, een bad voor dames en een aantal kleine eenpersoonsbadkamers. De linkervleugel huisvestte een grote algemene badkamer en een paar kleine kamertjes. Volgens Nicolaas waren de badgasten van alles voorzien, zoals een bed en een vuurmand. Elk bad had drie kranen, voor warm water, en slangen zodat je het water een bepaalde kant op kon spuiten. ‘Het warme mineraale badwater is meer dan laauw, heeft een eenigzins zoetagtigen, naar melk zweemenden smaak, en in genoegzaame hoeveelheid gedronken, is het laxeerende en bloedzuiverende’, aldus Nicolaas. (90) 

De Dom van Pisa. Bron: Ranieri Grassi, 1854, Rijksmuseum Amsterdam.

Helaas had het gezelschap geen tijd om het paleis van de groothertog te bezoeken en stapten ze direct na het badderen weer in de koets naar Pisa. Ze lieten zich afzetten bij de Domkerk en zonden de koets met veel dankwoorden terug naar de graaf. Nicolaas was zeer onder de indruk van de kerk: ‘Deze Hoofdkerk of Dom, is een ongemeen trotsch gebouw, en alleen de reis naar Pisa waardig.’ (90) Het betrof een kruiskerk met drie ingangen. De deuren waren uit metaal gegoten en hadden Bijbelse taferelen op de panelen. De kapiteinszoon bewonderde het vakmanschap daarvan. De binnenkant van de kerk deed niets af aan de buitenkant: er stonden negentig pilaren van verschillende soorten marmer, er hingen schilderijen van beroemde meesters, het altaar was van prachtig marmer en verrijkt met mozaïekwerk. 

Preekgestoelte in de dom van Pisa. Bron: anoniem, naar Giovanni Pisano, 1851-1900, Rijksmuseum Amsterdam.

Binnenplaats van het Campo Santo te Pisa. Bron: (toegeschreven aan) Alfredo Noack, 1858-1893, Rijksmuseum Amsterdam.

Overigens zat het weer niet mee: het was bewolkt en regenachtig. Na een beschrijving van de Toren van Pisa – nog zo’n meesterwerk volgens Nicolaas – en een tempel uit de oudheid, bezochten de heren de begraafplaats Campo Santo. ‘Men ziet hier ook een menigte oude marmeren lijkbussen, met beeld- en lofwerk of oude inscriptiën voorzien, die, van tijd tot tijd, uit den grond zijn gegraven; bevattende waarschijnlijk in zich de lijkassche der oude Etruscen, of der Romeinen.’ (93) Op de begraafplaats leerden ze iets merkwaardigs: 

de aarde in dit Campo Sancto [heeft] de eigenschap, dat de lighaamen, alhier begraaven, den eersten dag zeer sterk opzwellen, den tweeden dag weder geheel nederslagen en verdoogd zijn, en den derden dag, tot stof verteerd, in hun geraamte liggen. Deze zonderlinge gedaante-verwisseling der lijken, in drie dagen, toonde men ons aan, op den in Fresco beschilderden muur, als een merkwaardige zaak, te zijn afgebeeld. (93-94)

Galerij in het Campo Santo te Pisa. Bron: Giacomo Brogi, 1864-1881, Rijksmuseum Amsterdam.

Na Campo Santo passeerden ze het observatorium, ‘een nieuwerwetsch gebouw’. (94) En daarna liepen ze langs het ‘Vondelingen-huis’. In een van de muren van dit huis zat een venster met een halfrond kooitje op een spil. Het kooitje is open aan een kant ‘ten einde men de leevendige gevolgen van een’ geheimen liefdehandel, in dit huis ongemerkt ter opvoeding kunne bezorgen’. (94) In het kooitje kon men dus een ongewenst kindje plaatsen. Er werd dan vervolgens aan een schel getrokken zodat de mensen in het Vondelingenhuis daarop geattendeerd werden en het ‘kleine wigt uit de kooi in het huis’ konden nemen. (94) Als er aan de schel werd getrokken was het verboden voor de mensen in het huis om de deur te openen of naar buiten gaan om de brenger/brengster te identificeren. Zo werd de anonimiteit daarvan gewaarborgd.

Even later liepen de heren langs de kerk en het paleis van de ridders van Sint-Stefani, en daarna over de beurs, die overigens geen functie meer had (de koophandel was reeds uitgestorven in Pisa) – ‘zij dient slechts alleen tot een gedenkstuk van den eertijds bloeijende staat des koophandels in Pisa’. (95) Voordat ze terugkeerden naar het schip wilden ze ook nog de Hortus Medicus en het Kabinet van Natuurlijke Zeldzaamheden bezoeken, ‘doch deze beiden hebben [zij] niet kunnen zien, door de onbeleefdheid der oppassers’. (95) Een bezoekje aan het theater zat er ook niet meer in – er was niemand aanwezig. Ze brachten daarom hun laatste uurtjes door in een koffiehuis. ‘Van daar keerden [zij] weder naar [hun] Logement, en namen, kort hier op, de terugreis naar Livorno aan; zeer wel voldaan over al wat [zij] in den korten tijd van [hun] verlof, tot bevrediging van [hun] weetlust, hadden kunnen doen, zonder de daar toe gemaakte kosten te beklaagen.’ (96)


Bibliografie
Van Rijneveld, N.A., Reize naar de Middelandsche Zee, Amsterdam 1803.